Leesfragment: Een adres

04 mei 2024 , door Michal Citroen
|

Op 4 mei, Dodenherdenking, lezen we over de oorlog, en in het bijzonder Michal Citroens nieuwe boek Een adres. De geschiedenis van de joodse onderduik. Lees bij ons een fragment!

In oktober 1971 bracht de vader van Michal Citroen zijn dochter naar de plek waar hij was opgegroeid. Hij wees haar het huis en vertelde over de noodlottige dag dat de Duitsers kwamen. Vanaf dat moment stond hij er alleen voor en moest hij op zoek naar ‘een adres’. Ongeveer 25.000 joden waren tijdens de oorlog op zoek naar een adres – levensreddend voor hen die, ondanks alle dwang, oproepen voor deportatie wilden negeren.

In dit boek beschrijft Michal Citroen hun geschiedenis. Gebruikmakend van getuigenverslagen vertelt ze de verhalen van onmacht, wanhoop, verraad, angst en bedrog. Maar ook van moed, daadkracht, lef en hulp. Ze beschrijft hoe de bezetter stap voor stap allerlei antijoodse maatregelen invoerde, waarom zovelen niet onderdoken – ze ontkracht de ‘makke schapen-theorie’ – , wat de rol van de Joodse Raad was en voor welke uitdagingen de ondergedoken joden zich gesteld zagen. Met Een adres beschrijft Michal Citroen een allesomvattende en verbijsterende geschiedenis van de onderduik van de Nederlandse joden in oorlogstijd.

 

Woord vooraf

Mijn vader en ik reden in oktober 1971 op een donkere namiddag van Den Haag naar Scheveningen. Hij parkeerde opeens op de hoek van een voor mij onbekende straat, staarde een tijdje schuin naar de overkant en zei:

‘Daar op die hoek stond voor ons huis een grote vrachtwagen, met eromheen nog wat auto’s van de moffen. Ik schrok me het apelazarus toen ik hier kwam aanlopen. Bleef stokstijf naar ze staan kijken in plaats van rechtsomkeert en rennen. Behoorlijk stom, natuurlijk. Stel dat ze mij hadden gezien. De vuile klootzakken! Ze waren bezig met het inladen van al onze meubels, schilderijen, servies, oud speelgoed en de rest. De hele bliksemse boel hadden ze te pakken. Maar mijn vleugel stond volledig geruïneerd op de stoep. Die idioten stonden erop te rammen. Dezelfde woede die ik toen had, die voel ik nu weer.’

We bevonden ons dus bij zijn voormalige ouderlijk huis. Over die kapotgeslagen vleugel had ik hem eerder gehoord. De peperdure Steinway of Bechstein had hij van mijn grootvader gekregen en het instrument was de focus van zijn bestaan. Mijn vader oogde zichtbaar aangeslagen door de herinnering.
Ergens in mei of juni 1942 moet de woning zijn leeggehaald. Enkele jaren eerder, in maart 1939, was in deze straat zijn jongste zusje Anneke overreden. Op de eerste verdieping van dat huis lag zijn moeder jarenlang ziek in bed. Mijn grootmoeder overleed aan kanker, slechts een paar maanden na het fatale ongeluk van haar dochter. ‘Jouw vader zat daarna, dag en nacht, alleen nog maar achter die piano,’ vertelde mijn grootvader. ‘Hij had volgens de kenners en zijn moeder zeker genoeg talent en ambitie om er z’n vak van te maken. Ik liet hem dus maar zo veel mogelijk met rust.’
Naast het verlies van mijn vaders huis betekende de vernietiging van die vleugel ook het einde van zijn toekomst als pianist. Hij was toen twintig jaar oud. Hij had nog een broer van achttien en een zus van vijftien.
We keken naar een prachtig hoekhuis met tuin in een chique straat. Na het overlijden van mijn grootmoeder werd daarbinnen het huishouden geregeld door een huishoudster en een stroom kindermeisjes die steevast, volgens de overlevering, door mijn oom in de puberleeftijd werden gepest.

Mijn grootvader was vóór de oorlog eigenaar van een bedrijf voor kantoorapparatuur, Citroen Handelsmaatschappij. Hij voorzag in de jaren dertig een grote toekomst voor stencilmachines, een nieuwe vinding in die tijd, en kon zijn bedrijf snel uitbreiden met dependances door het hele land. Zijn broer Sal werkte bij hem in de zaak om alle kneepjes van het vak te leren. Het verhaal gaat dat Sal eind jaren dertig stencilmachines verkocht aan het ministerie van Oorlog op voorwaarde ‘dat ze het wel goed zouden doen wanneer de Duitsers kwamen!’.
De broers Citroen reden ondanks de economische malaise van die tijd in luxe auto’s, de eerste in de buurt, en gingen op zakenreis naar Engeland en Duitsland. Ze hadden het leven zoals hun ouders dat hadden geleid succesvol achter zich gelaten. Mijn grootvader vertelde dat hij al op jonge leeftijd was vertrokken uit Amsterdam naar Den Haag omdat hij niet meer wilde leven in de benauwde orthodoxie van zijn ouders en verdere familie. Zijn gezin was intussen volledig geassimileerd en onderhield geen band meer met het Nederlandse Jodendom. Zijn dochter, mijn tante Marianne, die inmiddels ver in de negentig is en in New York woont, vertelde me dat ze als jong meisje ‘geen enkel idee had wat joods zijn betekende’ en dat pas ontdekte door de Duitsers. Veertien van de Amsterdamse familieleden – ooms, tantes, neven en nichtjes – zijn in Sobibor en Auschwitz vermoord.
Waarschijnlijk werd mijn grootvader door zijn contacten in Duitsland redelijk geïnformeerd over hoe joden daar in de jaren dertig werden behandeld. Hij bleek verre van onbezorgd. Na de inval van de Duitsers ging hij er niet van uit dat het in Nederland allemaal wel goed zou komen, in tegenstelling tot veel anderen. Ook was hij er niet van overtuigd dat zijn gezin zonder actie van zijn kant zou ontsnappen aan ‘die rotmoffen’.
Zijn eerste beslissingen om zaken voor te bereiden zal hij ergens tussen 1941 en 1942 hebben genomen. Hij heeft geld achtergehouden waar hij in nood bij kon komen en hij had enige voorbereidingen getroffen om zijn gezinsleden apart van elkaar te laten ‘verdwijnen’. Gek genoeg kwam mijn tante Marianne op een nogal onhandige plek terecht. Ze werd er meteen naartoe gebracht toen mijn grootvader door de politie werd gezocht. Nu nog begrijpt ze niet wat de bedoeling precies was, maar haar eerste onderduikadres was bij een joodse huisarts, een warm gezin waar ze graag was, maar bij joden kon ze uiteraard niet lang blijven omdat die zelf niet veilig waren. Achteraf kan ik over deze wonderlijke keuze alleen maar bedenken dat mijn grootvader moet hebben gedacht dat onderduiken waarschijnlijk niet nodig zou zijn, anders had hij voor haar vast wel een beter adres geregeld. Hij kon dat ook, want hij had geld en had door zijn zaak veel niet-joodse relaties.
Mijn grootvader zal, net als zovelen, hebben verwacht dat de oorlog kort zou duren. En toen de anti-joodse maatregelen begonnen, hoopte hij waarschijnlijk dat elk uitstel om opgepakt te worden zou leiden tot afstel. En ik weet niet zeker hoe ver zijn overlevingsstrategie ging, maar hij moet hebben ingeschat dat een gemengd huwelijk hem goed van pas kon komen. Wellicht zette hij die stap op aanraden van zijn jongere broer Sal. Die was namelijk ook weduwnaar en had al een jong zoontje, Eric. Sal huwde op 2 mei 1940 met een niet-joodse vrouw. Het klinkt heel berekenend en volgens Eric was het dat ook.
Mijn grootvader ging dus ook op zoek naar een nieuwe niet-joodse liefde en vond de veel jongere, mooie, zorgzame en bij de familie beminde Lidi. Ze huwden en bleven bij elkaar tot zijn overlijden in 1985.
De keuze voor Lidi was opmerkelijk. Haar vader, een arme schoenmaker, was tegen de zin van zijn vrouw lid geworden van de Nationaal Socialistische Beweging. Als zogeheten ‘brood-NSB’er verwachtte hij dat het uniform hem financiële vooruitgang zou brengen. Fanatiek in de leer was hij zeker niet. De joodse liefde van zijn dochter mocht een half jaar bij zijn nieuwe schoonouders onderduiken in Rotterdam. Dat was ook nodig want mijn grootvader was een ‘strafgeval’: hij had zich niet gehouden aan een van de anti-joodse maatregelen van de nazi’s. Mijn zus Soesja Citroen ontdekte in zijn dossier in het Omnia-Treuhandgesellschaft archief, waarin gegevens over liquidaties van joodse bedrijven zijn bewaard, dat onze opa het geld van zijn bedrijf niet had ingeleverd zoals voor joden verplicht werd. Sterker nog: Er staat dat hij tussen 1 januari 1941 en 5 mei 1942 zeker een derde van zijn flinke jaaromzet van de rekening van zijn firma had afgehaald. De Duitse bewindvoerder E.W.H.H. Fricke had vervolgens op 10 juni 1942 gemeld dat Hartog Citroen nu ook met de meeste geldmiddelen was gevlucht. Vandaar dat hij al op 4 juni 1942 stond genoteerd in het Algemeen Politieblad van 1942. ‘Gezocht voor aanhouding en voorgeleiding: De in Amsterdam geboren koopman Hartog Citroen, tot voor kort wonende in de Gentschestraat in Scheveningen.’

Terug naar 1971 met mijn vader in die Gentschestraat down memory lane. Dat ik mijn vaders ouderlijk huis niet herkende, was niet zo verwonderlijk: na de oorlog kon de familie Citroen de oude woning niet weer betrekken – een van de vele gevechten tegen de bureaucratie die mijn grootvader verloor.

[…]

 

Copyright © 2024 Michal Citroen

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum