Leesfragment: Café Dorian

23 november 2023 , door Gilles van der Loo
|

1 december verschijnt de nieuwe roman van Gilles van der Loo! Lees een fragment uit Café Dorian en reserveer dat boek.

‘De Dorian’ loopt slecht en de kastelein besluit een keuken te maken in zijn opslaghok, een kok in dienst te nemen. Na een lovende recensie over het menu van chef Astrud lopen de zaken beter dan hij had durven dromen, en moet hij bedienend personeel aannemen.

In zijn derde roman, Café Dorian, brengt Gilles van der Loo een ode aan het café als hart van een stad en buurt, en aan de literaire fictie als meest waarheidsgetrouwe vertelvorm. Café Dorian, in handen van een Nederlandse kastelein, bevindt zich in een buitenlandse stad. Dit is de plek die de vertelster de kastelein toewenste: het middelpunt te zijn van al dat leven, al die warmte. Geliefd te zijn zonder aan andermans verwachtingen te hoeven voldoen. Maar dat neutrale midden blijkt onhoudbaar. Door het verdiepen van zijn banden in de stad speelt het leven dat hij in Amsterdam achterliet steeds sterker op.

Geleidelijk ontdekt de lezer waarom hij vertrok, wat de relatie is tussen de vertelster en haar personage, wat de schrijfster voor hem bouwt en wat zij daarvoor uiteindelijk terugkrijgt: een begin aan het verwerken van een pijn uit haar verleden. Zo schrijft ze een ode aan het cafébedrijf, aan de jonge barman die ze kende en het verlies dat ze met hem deelt.



 

Een

Het is ochtend in de stad die ik je geef. Je trekt de voordeur dicht en kijkt naar de plaat met de verlichte bellen, het bordje met de naam die ik je gaf omdat ik over je wil schrijven. Je steekt je handen in je zakken, recht je rug, ademt diep in en verlaat het portiek – ik wil dat je gelukkig bent, tevreden op zijn minst.
In je broekzak vind je een stalen aansteker, in de borstzak van je overhemd een onaangebroken pakje Gauloises. De herfst is in de lucht gekropen, een kilte die toeneemt met elke stap richting de rivier. Ook met gesloten ogen zou je naar je café toe kunnen lopen; je benen brengen je erheen als je ze niets anders opdraagt. Je wikkelt het cellofaan van het pakje, breekt het open en ruikt aan de opeengepakte filters: stro, teer en het zout dat we van tranen kennen.
Terwijl je loopt ontstaan er bergen in het oosten, de toppen wit, flanken gehuld in wat nu nog een donker achter de nevel is, maar zo gauw de zon de kammen overstijgt zal uitbarsten in alle tinten groen.
Bosgrond, zoetwater, stookolie en houtvuur – de geuren van een stad die onder mijn handen groeit en er meteen ook altijd is geweest. Dit is wat ik voor je schrijf, hopend dat het optelt tot een thuis: een stad met een café om naartoe te lopen op een vroege ochtend in oktober. Ik weet niet hoelang ik blijven kan, hoelang het duurt voor je verhaal ontrold is en ik je weer los moet laten.
‘Morgen,’ zegt een man met een honkbalpetje op terwijl hij je passeert, een flard nevel achter zich aan slepend. Hij heeft een bekende stem, die wat gedempt wordt door zijn dikke sjaal. Met een knikje groet je terug, je stoppels kriebelen tegen je keel, de grijze lijken erger te prikken dan de donkere. Natuurlijk word jij ook ouder, maar misschien gebeurt dat langzamer op deze plek.
Wie zich nu op straat laat zien is onderweg om anderen te bedienen: het openbaar vervoer, de rederijen, in koffiezaakjes, theehuizen, garages en hotels. Op de stoep voor Rudy’s bakkerij koelt het brood in rekken af. Je fluit ter hoogte van de poort en hij kijkt op van zijn werkbank, de voorkant van zijn zwarte hemd grijs van het meel.
Verder loop je, afgeleid door de patronen in de stoep: draken, slangen, schepen, bergen. Ondertussen geef ik je laaggelegen wijken met overheidsgebouwen van gestapeld zandsteen, de trappen die dit deel van de stad verbinden met de hoge wijk, waar kleine huizen dicht opeen aan kronkelende straatjes staan, opgetrokken in stenen van gebakken klei. Natuurlijk is er een rivier om water van de bergen naar de zee te brengen, een brede stroom die het oude centrum van de villawijken scheidt, waar tuinomringde huizen rentenieren onder zwarte pannen; terwijl je afdaalt komen die daken aan de overzijde in het zicht.
Op het marktplein naast het busstation zetten mannen met knoestige handen kramen overeind, knuisten die je altijd aan de stompjes van patatduiven doen denken, en daarmee aan Amsterdam. De mannen rollen zeil uit voor de overkappingen en zekeren dat met ankers in de straat. In de cabine van zijn busje drinkt een zanderige man koffie uit een thermosfles met een bloemenprint. Hij kijkt op als je voorbijloopt, knikt je toe.
Bij de kiosk naast de ingang van het station schikt een vrouw de tijdschriften. Celeste, denk ik. Het schijnsel van de lichtbak boven de kiosk maakt haar iets grijzer dan ze is; ze bukt om het bindtouw van een stapel kranten los te snijden en ik bedenk haar kleine slaapkamer, een stalen bed, een deurloze garderobe, de kamperfoelieboter die ze op haar handen smeert voordat ze naar haar werk loopt in een vroegte die nog dief is van de nacht. Een leven ontstaat onder mijn vingers: haar tijd aan het conservatorium, het opraken van de erfenis van haar pa – met het laatste geld nam ze dit kioskje over, haar droom van zingen dreef weg op de rivier.
‘Hollander,’ zegt Celeste zonder om te kijken. Ze begint je vaste bestelling bijeen te zoeken, steekt de kranten onder haar arm en wikkelt het losgesneden koord om haar vingers, die opgezwollen lijken. ‘Blijf even staan, ik heb een rekening voor je.’
Hoewel er niemand door naar buiten komt, schuiven de glazen deuren van het station open en weer dicht. Een geest, denk je, en ziet dan pas de straathond die gestopt is om naast de ingang aan een prullenbak te snuffelen. Je klikt met je tong, maar het beest kijkt niet op. Boven de kraam laat ik de zwarte hemel naar een diepblauw verschieten.
‘Hier,’ zegt Celeste, en port je met de kranten voor ze de stapel aan je geeft. De laatste factuur legt ze erbovenop, samen met een koek. ‘Maak je het over of kom je cash betalen?’
‘Dat moet ik nog even zien.’
Je stem is log van het zwijgen, korrelig zoals hij was toen je nog rookte. Hoewel je de tabak nooit erg hebt gemist is dat onlangs veranderd – je kunt het niet verklaren, kocht zelfs het pakje dat je bij je draagt.
Celeste knikt en vouwt haar vingers om een dampende mok. Sterke handen, een glimlach met het juiste beetje droef erin, een glans in haar ogen die ‘Ik snap je’ zegt. Met de kranten klop je op haar toonbank, en terwijl je verder loopt probeer je te bedenken of je haar vorige factuur al hebt betaald.
Misschien denk je, via een vrouw met wie je iets goed te maken hebt, een kort moment aan mij.
Op de treden naar de lage kade hoor je getrippel achter je. Het blijkt de zwerfhond van daarnet, of eentje die er erg op lijkt. Als je stilhoudt nadert hij tot binnen handbereik en gaat zitten, turend naar wat er over is van de amandelkoek. Had je een hond, toen je een kleine jongen was? Heb je me dat ooit verteld? Warme vacht tegen je wang, de zware geur van een ras dat graag zwemt, veel graaft. Deze hond kantelt zijn kop en spant het spiertje aan dat wolven niet hebben, trekt zijn wenkbrauwen vragend op.
‘Oké,’ zeg je. Je breekt een stuk van de koek, maar aanpakken wil hij niet. Hij weigert er zelfs naar te kijken.
Een baggerschip vaart voorbij – het dreunen van de zware motor voelbaar in de stenen onder je. De terrassen aan de kade zijn verlaten, beveiligd met kettingen en zeildoek dut het meubilair. Over een paar uur komen obers en serveersters met nog vochtig haar dat allemaal klaarzetten, de vitrines vullen met croissants en taart. Dit is het vak waarvan je hield, waarvan je houdt – elk café een huiskamer voor de stad, de wijk, de straat, een openstaande deur.

[…]

 

© Copyright 2023 Gilles van der Loo, Amsterdam

pro-mbooks1 : athenaeum